Het is oktober 1991 wanneer ik voor het eerst Het hermetisch zwart (1968) van Marguerite Yourcenar lees. Een kleine openbaring. Nu het lot mij als writer-in-residence naar haar geboortehuis in Saint-Jans-Cappel heeft gebracht, nog wel in de Zénon-kamer, neem ik de roman weer ter hand. En jawel, het wonder geschiedt opnieuw… Het opmerkelijke boek viert zijn veertigste verjaardag, en dat verdient een bloemetje.
Yourcenar verwent de lezer. Ze serveert hem het individuele parcours van de zestiende-eeuwse medicus en filosoof Zeno, maar trakteert tegelijk op de bijzonder knap beschreven excessen van de godsdienstoorlogen. Zeno trekt al jong weg uit Brugge en zwerft heel Europa door. Op zoek naar zichzelf, “Hic Zeno” zoals hij op het einde van het eerste hoofdstuk stelt. Zowel materieel (alchemist), lichamelijk (arts) als geestelijk (filosoof) onderneemt hij een zoektocht naar de diepere zin van de dingen. Tijdens die queeste valt het op dat hij gaandeweg de waarde van gevestigde filosofieën, godsdiensten, poëzie en allerlei wereldlijke vreugden relativeert. “Het is met die woordenkraam net als met onze hemden en ons schoeisel; ze beschermen degeen die ze draagt en beletten hem niet om eronder kalm naakt te zijn.” Hij onthecht zich van alles, zegt neen tegen alles. In het Frans heet hij ook niet voor niets ZéNON. Er is één ding waar Zeno echter geen afstand van kan nemen en dat hem tot op het einde blijft achtervolgen: zijn lichaam. Als specialist van de lichamelijke mechaniek slaat hij op de laatste bladzijden de hand aan zichzelf en neemt hij de laatste barrière die hem nog scheidt van de ultieme onthechting.
Yourcenar tekent haarscherp hoe Zeno de zekerheden van de middeleeuwen ondermijnt en een welhaast moderne poging onderneemt om tot een eigen, wetenschappelijk onderbouwde waarheid te komen. Het toppunt van dit zelfbewustzijn lezen we op de misschien wel bekendste bladzijde van de roman waar Zeno in het gras ligt en door zijn zelf ontworpen loep een bijzonder dierlijk organisme aanschouwt. Na enkele seconden beseft hij dat het vreemdsoortig insect de weerspiegeling van zijn oog in de lens is en dat hij dus zichzelf gadeslaat. “Il s’était vu voyant” – “Hij had zichzelf ziende gezien”. Yourcenar schetst zo minitieus het ontstaan van een zeker individueel besef bij aanvang van de renaissance.
Het voorgaande doet het vermoeden rijzen dat Het hermetisch zwart geen makkelijk boek betreft. Dat is ook zo. Bovendien epateert Yourcenar graag met haar indrukwekkende eruditie. Met zichtbaar plezier katapulteert ze Latijnse citaten naar het hoofd van de lezer en schuwt ze de moeilijke woorden niet. Toch is dit een heerlijk leesboek. De meer cerebrale bladzijden worden bijtijds afgewisseld met de spannende wedervaardigheden van de hoofdpersonages.
Enkele hoofdstukken zijn pareltjes die je kan blijven lezen. De roman begint sowieso erg sterk en kent na enkele hoofdstukken een eerste climax met de beschrijving van de door katholieken en lutheranen belegerde anabaptisten in Münster. Een hoofdstuk waarin Yourcenar met historische nauwkeurigheid en tegelijk met de groteske zwier van een Jeroen Bosch een van de zwartste dagen uit de geschiedenis van de christelijke godsdiensten beschrijft. Eveneens met stip genoteerd staat het laatste hoofdstuk waarin ze met een ongelooflijke luciditeit Zeno’s zelfmoord beschrijft en hem volgt tot zijn allerlaatste ademtocht. Terecht eindigt het boek met de woorden: “En tot zover kan men gaan in het einde van Zeno.”
P.S.: Hieronder het einde van Zeno in de mooie verfilming van André Delvaux (1988, Gian Maria Volontè als Zeno).
Werkelijk? Nou, dat is nog eens iets dat je kan doorvertellen aan het nageslacht!