Wat een Fransman tot Fransman maakt 150 150 Bart Van Loo

Bedenkingen bij Sarkozy’s identiteitsqueeste en bij Verhofstadts commentaarstuk in Le Monde.

Frankrijk lijkt collectief aan het duizelen te gaan. Iedereen kijkt likkebaardend toe. Opiniestukken verschijnen, praatprogramma’s op tv richten de blik op onze zuiderburen en de wat naar de achtergrond verdrongen Guy Verhofstadt staat dankzij zijn commentaar in Le Monde weer in de schijnwerpers.

President Sarkozy vatte het idee op om via grootscheepse discussiefora een zoektocht te ondernemen naar wat een Fransman juist tot Fransman maakt. Op de virtuele fora liepen de discussies uit de hand. Verhofstadt heeft het over een “verzamelplaats van reacties met een muf Vichy-parfum”. Mooi gevonden, maar je kunt even makkelijk hallucinante slogans verzinnen bij het aanschouwen van de fora van onze kwaliteitskranten. Verkondigde Peter Vandermeersch onlangs niet dat onbetamelijke reacties voortaan verbannen zouden worden? Het internet lijkt toch niet de zaligmakende weg naar universele broederlijkheid.

Dat neemt niet weg dat Sarkozy nu de rekening gepresenteerd krijgt. Hoe graag hij ook het gras voor de voeten van extreem-rechts had weggemaaid, hij moet toezien hoe Le Pen en co niet uit de pers weg te slaan zijn. Missie mislukt, zoveel is duidelijk. Wat rest zijn zogenaamde maatregeltjes als een Franse vlag in de klas, en de nationale hymne verplicht uit alle jonge kelen. Dat levert ongetwijfeld surrealistische beelden op. Elzassische en maghrebijnse Fransoosjes die hand in hand de laatste verzen van de Marseillaise scanderen: “Qu’un sang impur abreuve nos sillons”. Opdat een onzuiver bloed onze akkers drenke.

Frankrijk is het land van de laïcité (scheiding van kerk en staat, Jules Ferry, 19e eeuw), van de scheiding der machten (Esprits des lois van Montesquieu) en van geëngageerde intellectuelen (Voltaire, Hugo, Zola, Camus) die ervan overtuigd zijn dat ze met hun pen de werkelijkheid kunnen smeden. Maar la douce France is ook het land van de affaire Dreyfus (antisemitisme à volonté), van het collaborerende Vichy-regime en van het Front National. Het was ook de thuishaven van Jean-Jacques Rousseau (die eigenlijk een Zwitser was), van de Cubaans-Amerikaans Anaïs Nin die in Sarkozy’s Neuilly-sur-Seine geboren werd en vele jaren in Parijs leefde. De gerenommeerde Prix Goncourt ging de laatste jaren naar een ingeweken Senegalese (Marie Ndiaye) en Afghaanse (Atiq Rahimi) auteur. Of denk aan het exploot van Danny Boon, die als zoon van een Algerijn tekende voor de meest bekeken Franse film aller tijden (Bienvenue chez les Ch’tis). Sarkozy, zelf de zoon van een Hongaarse immigrant, had moeten weten dat de Franse identiteit niet in een vast omlijnde vorm te gieten viel.

De man die peilde naar de roerselen van de Franse identiteit is ironisch genoeg de eerste president van de Vijfde Republiek die de nationale cultuur minder hoog in het vaandel draagt. Een tijdje terug joeg hij de literatuurliefhebbende Fransen (en God weet dat het er veel zijn) de gordijnen in door te beweren dat iemand die achter een loket werkt geen baat heeft bij het lezen van La Princesse de Clèves (psychologisch pareltje uit 1678). Sarkozy’s beleid is een uitvergroting van wat in ons onderwijs al lang aan de hand is: het opdringen van allerlei communicatieve vaardigheden ten koste van zogenaamde nutteloze kennis.

Wat ik niet begrijp is waar al die vaardigheden toe dienen als er geen inhoud meer is waarover gecommuniceerd kan worden. Boeken en films kunnen, net zoals sport en amusement, zinvol zijn als ik met een loketheer meer medemenselijkheid wil uitwisselen dan de juiste plaats voor een handtekening. Wat niet betekent dat je in het middelbaar onderwijs materie van universitair niveau moet voorschotelen zoals in Frankrijk helaas vaak gebeurt. Maar het kind met het badwater weggooien zou onvergeeflijk zijn.

Verhofstadt heeft gelijk dat je niet verkrampt over nationale identiteit moet zeuren, maar zijn uitroep in Le monde dat “het belangrijkste niet is te weten waar je vandaan komt, maar naar waar je gaat” is een bedenkelijke stelling. Het geeft beleidsmakers de sleutel in handen om alleen maar vooruit te kijken. Frankrijk heeft een traditie van leiders die hun liefde voor de schone kunsten, literatuur en geschiedenis spontaan tentoon spreiden. Mitterrand was een wandelend leesbevorderingsinstituut, Pompidou bloemleesde de Franse poëzie in een gezaghebbende anthologie en de Villepin schreef essays over literatuur. De belezenheid van dergelijke politici is groter dan die van alle Belgische naoorloogse kabinetten samen. Wellicht vallen er hier en daar wel kunstminnende en veellezende politici in onze contreien te bespeuren, maar ze durven er zich niet op voorstaan. Wat dat betreft, kunnen we zeker iets leren van Frankrijk dat er als geen ander land in slaagt om zijn (onvermijdelijk multiculturele) erfgoed te koesteren. Alleen moeten de volgende Franse presidenten dan wel geen Sarkozy-klonen zijn.

(Deze tekst verscheen vandaag als opiniestuk in De Morgen).

Zin in meer: klik u naar hier en daar.